Het schemerdonker en de zin van het leven
Het was een zomeravond zoals je hem zou uittekenen. Terwijl de schemer in vertraagd tempo over de stad viel, maakte de broeiende zon plaats voor een koele zomerbries. Het voelde alsof er een nat washandje tegen mijn wang werd gedrukt. We kletsten, we aten, we dronken.
En toen plots was ze daar: de vraag naar de zin van het leven. Al snel trok zij de conclusie dat die zin er dus helemaal niet is, zeker niet nu de mensheid in de afgrond kijkt en de wereld op instorten staat. “Als we er over honderd jaar niet meer zijn, wat heeft het leven dan voor zin?” poneerde ze resoluut.
Van wat de zin van het leven was had ook ik geen flauw benul, maar hier kon ik nog wel iets tegenin brengen. Op socratische wijze knikte ik instemmend, maar vroeg haar of ze daarmee wilde beweren dat het leven enkel zin heeft als er een lange toekomst voor ons ligt. We worden geboren en gaan weer dood. Als individu, als mensheid, als wereld. “Heeft de zin van het leven niet te maken met alles wat daar tussenin gebeurt?” Zo bekeken, hebben de Oosterse levenswijzen het vaak beter door gehad dan wij hier.
Europeanen zijn óf gelovig en bezig met wat ons na het leven op aarde te wachten staat, óf zijn bevlekt met existentiële filosofieën die de logica van het zelf zin-geven propaganderen. Het leven is absurd, maar je kunt zelf zin en betekenis geven aan die absurde wereld. Je kunt Camus en Sartre er op nalezen. Net bekomen van een wat krampachtig Christendom lijkt het wel wat zo’n uitspraak, toch? Ik begin echter steeds meer te twijfelen aan de waarheid ervan. Het is een soort equivalent van ‘het leven is een feestje, maar je moet zelf…’, die zin krijg ik niet eens meer uit m’n vingers. Sorry.
Terwijl het schemerdonker de stad in zich heeft opgenomen als een moeder die haar kind instopt, nemen wij de laatste slok van ons drankje en staan op van onze tafel. Gezien vanuit de serveerster die onze tafel opruimt, verdwijnen twee mensen als één groot schaduwwezen richting de rand van de stad. Als onze laatste gedachtes in een wolkje boven onze hoofden zouden zweven, zou de serveerster weten dat we concludeerden dat de zin van het leven iets met een soort radicaal nu-denken te maken moet hebben.
Zingeving is zo klein en zo kort als een nu-moment. Misschien wel zo klein dat je het eigenlijk nooit te pakken krijgt. We lopen zwijgend verder; ik adem uit, zij ademt in. Terwijl wij één met de nacht zijn geworden is onze tafel netjes opgeruimd.
Pelle
|